Van 15 december 1943 tot en met het eind van de oorlog verbleef de familie Lezer, bestaande uit vader Jozef, moeder Klara, dochter Mia (17 jaar) en zoon Philip (9 jaar) in het bijna ondoordringbaar bos op het Aeckingerzand.
Deze Amsterdamse familie werd in 1943 in verband met de heftige Jodenvervolging door de Duitsers, ondergebracht bij de familie Jan en Dien de Bruin in Veenwouden. Eerst alleen dochter Mia en zoon Philip, later voegden hun ouders zich bij hen. Maar een echt goed verzorgd onderduikadres was dit niet, ze werden daar uitgebuit. Mevrouw De Bruin was een echte zwarthandelaar, nam alle bonkaarten die door de L.O. (Landelijke Organisatie) waren verzorgd, in en vader Lezer moest overal voor bijbetalen, terwijl men slecht te eten kreeg.
De L.O. kreeg dit al vrij snel door en besliste dat de familie Lezer daar zo snel mogelijk weg moest. Via predikant Miedema, actief lid van de L.O., kregen ze opdracht om op een bepaalde dag langs de weg te gaan staan om te worden meegenomen naar een veiliger plek. Hun koffer met kleding werd later nagestuurd. Helaas werd deze op het station in Gorredijk gestolen, zodat ze niet meer kleding hadden, dan wat zij toen aanhadden. De auto bracht hen naar jeugdherberg “Us Blau Hiem” in Appelscha, waar zij werden opgevangen door boswachter Assies. Het was inmiddels juni 1943 en zoals vader Lezer later omschreef, werden zij door Assies ondergebracht in een soort schaftkeet van planken. Deze stond op een open plek midden in een donker bos, ± 500 meter achter de jeugdherberg. Begin december 1943 waarschuwde een boer die woonachtig was tegenover de jeugdherberg, dat er wellicht verraad in het spel was en dat het bekend was dat er Joden verscholen zaten in de bossen achter de jeugdherberg. Daarom werd besloten dat de familie moest worden verplaatst en kwam de familie op 15 december 1943 in de bossen terecht op het Aekingerzand.
De familie verbleef hier ruim achttien maanden en werd al die tijd door Albert Oosting en zonen Arend, Lammert en Gezienus van eten voorzien, maar ook door de echtgenote van Albert Oosting. Enige tijd later voegde zich ook predikant Miedema en Lucas Klok zich bij de familie. Met gevaar voor eigen leven bracht Oosting enkele malen per week voedsel naar deze plek. Philip mocht als kwajongen graag in de omringende bomen klimmen en kattenkwaad uithalen. Daar dit niet geheel zonder gevaar was, kreeg Philip de opdracht zich niet te luidruchtig te gedragen, omdat het geluid namelijk ver droeg. Het verblijf in dit onderkomen was erg vochtig en de familie had veel last van vlooien. Er werd op carbid gekookt en het maakte ook verlichting mogelijk. Naarmate het carbid schaarser werd, werd er een kaars opgestoken. In de winterperiode was het vroeg donker, ’s middags was het om vier uur al donker en de volgende ochtend om negen uur begon het weer wat licht te worden. Bovendien waren de nachten erg lang en koud. Later kregen ze de beschikking over een potkacheltje en kon er geweckt worden. Moeder Lezer deed dit met varkensvlees en cantharellen.
Deze geweckte voorraden moesten worden aangesproken toen Oosting opgepakt werd en enkele dagen vast zat in het Scholtenhuis te Groningen. Gelukkig voor de familie werd Oosting na enkele dagen weer vrijgelaten. Om voldoende eten te kunnen brengen, werd door Oosting op een zeker moment een schaap bij een boer uit het land gehaald. Dit was toch een “rot boer” volgens Oosting. Achteraf bleek het schaap niet van de bewuste boer te zijn maar van een arbeider van deze boer. Na de oorlog is dit door de familie Lezer vergoed.
In 1944 vond er een grote razzia plaats en ook het gebied rond de Grenspoel werd doorzocht door de Duitsers. Gelukkig voor de familie Lezer ging men met deze razzia niet verder dan de grens Friesland-Drenthe. Was men 100 meter verder de denkbeeldige grens overgetrokken dan was de familie zeker ontdekt.
De familie Lezer verbleef in een zeer donker en bijna ondoordringbaar bosgebied. In begin april 1945 landden de Franse para’s en Oosting maakte contact met hen. Jozef Lezer had een briefje voor Oosting gemaakt met daarop de tekst: “I know somebody who can speak French, German or English”. Dit briefje is door Oosting overhandigd aan de Franse commandant en deze is in contact getreden met de onderduikers. Wel gaf hij zijn manschappen opdracht: ”ben ik met een uur niet terug, dan schiet je deze mensen (de familie Oosting) allemaal neer”.
Philip ging na de oorlog in Wateren naar school en schepte daar op over een pistool dat men in het hol in bezit had. Dit pistool werd hem afhandig gemaakt door de heer Urff. In 2014 heeft de heer Urff dit pistool in bewaring gegeven aan de Historische Vereniging Appelscha.
Mia haar lijfspreuk was: “Aan Arend Oosting hebben we ons leven te danken”.
Jozef Lezer is overleden in 1946, Klara Lezer in 1984 en Philip Lezer in 1997, alle drie aan een hartaanval. Mia is in 2006 overleden na een ernstige ziekte.
Geert Veen
Nabestaanden van de familie Lezer en en de familie Oosting onthulden in november 2021 een gedenkteken naast de uitkijktoren om de oorlogsgebeurtenissen op de Kale Duinen levend te houden.
Dit WO II monument is opgenomen in het door de HVA uitgegeven boekje ‘monumenten Appelscha en onderduikplaatsen WO II ‘. Het boekje is verkrijgbaar bij het Toerist Info Punt (TIP) in Appelscha en te koop bij de HVA.